Dinsdag 15 januari 2002. Zo raar gedroomd vannacht. Ik moest naar de overkant. Links zand, rechts water. Links was donker en kalm, rechts helder en kabbelend. Voorwaarts over de scheiding. Het laatste stuk leek wel drijfzand. Zonder moe te worden ging ik door. In de verte, ver buiten handbereik de overkant. Tegenstellingen houden de boel in balans, in het midden vind je het evenwicht. Je moet je leven maar nemen zoals het komt. Het leven gaat toch wel door.
De schrijfweek, zeven dagen weg. Even niet zorgen voor, niet de vrouw van, niet de moeder van. Even alleen mezelf. In Afrika zijn er stammen waar vrouwen af en toe weggestuurd worden om even op verhaal te komen. Als ze terugkeren naar hun stam dan kunnen ze er weer extra goed tegenaan. In Groot Stokkert in Wapenveld, waren met negen personen en we raakte al heel snel vertrouwd met elkaar. Mensen die oprecht naar elkaars verhaal luisteren. Schrijven, praten, tekenen, lachen, huilen, muziek. Hoe is het mogelijk dat je zo intiem kunt zijn, zulke privégesprekken kunt voeren met mensen die je een paar dagen daarvoor niet eens kende. En hoe is het mogelijk dat je met mensen die je al je heel lang kent zulke gesprekken niet kunt voeren.
Mijn individuele begeleidster vroeg, ‘wat ga je doen deze week? Waar ga je aan werken?’ ‘Niks. Nou niks, ik heb er wel over nagedacht. Ik ga schelpen omdraaien.’ Als ik schelpen plak, doe ik altijd een schelp met de bolle kant naar beneden. Dat staat symbool voor de toekomst, die is open. Op de tafel in mijn hotelkamer had ik schelpen neergelegd. Die heb ik gedurende deze week omgedraaid. Een voor het loslaten van thuis, een omdat ik tegen mezelf heb gezegd dat ik niet aan alles van het drukke programma mee hoef te doen. Een hoornschelp als symbool voor het leven. Vol verborgen kanten, verrassende wendingen en onbekende dingen
Zondag 20 januari 2002. Deze ochtend stonden afspraken met jezelf op het programma. Kon me er niets bij voorstellen, maar na de uitleg werd het al snel duidelijk. We begonnen met een meditatieoefening. Al luisterend naar wat verteld werd, zag ik mijn leven voor me als een beekje. Een stromend beekje, zacht kabbelend, soms snel stromend, soms bijna stilstaand water, maar steeds in beweging. Met daar onder een sterke stroom, de levenskracht. Afspraken met jezelf, welke besluiten heb je genomen, nu en vroeger. Je leeft je leven met de keuzes die je maakt. Die afspraken kwamen zomaar uit de pen rollen. Het beekje later stromen, op de onderliggende kracht blijven vertrouwen, niet teveel moeten, genieten van het leven, leven! In maart stoppen met mijn dagboek. Pfff. Dit ging diep hoor. Er hing zo’n fijne sfeer, het voelde zo goed. Alles mag, niets moet. Iedereen die te horen krijgt dat hij of zij reuma heeft, zou daar een weekje Groot Stokkert bij moeten krijgen. Verzilveren als jij denkt dat je er aan toe bent. Al dan niet gecombineerd met een schrijfweek.
In dit hotel ben ik gaan beseffen hoe belangrijk water voor me is. Op de kamer was de eerste vraag, waar zet ik ’s nachts mijn water neer. Water. Ik heb altijd water bij de hand, sleep het overal mee naar toe. Praten lukt niet met een droge mond en eten wordt met water weggespoeld.
Tussen de schrijfopdrachten door bleef mijn pen ook in mijn dagboek schrijven. Beetje van Rob de Nijs, beetje van mezelf. t Is nooit te laat om weer langs af te komen, ’t Is nooit te laat voor nieuwe hoop en oude dromen. Dit meisje gaat in haar beekje met schelpen spelen. Kom hef je glas, beetje water bij de wijn, proost, op het leven.
Aan het eind van de week waren alle schelpen omgedraaid, het was klaar. het was een intensieve, vermoeiende week. Als ik me dit van te voren had gerealiseerd, was ik hier niet zo argeloos naar toe gegaan. Een week die absoluut de moeite waard was. Met een extra koffertje bagage terug naar huis. En die was te tillen.